jdbwaddinxveen maakt gebruik van cookies om de bezoekers van onze website de best mogelijke ervaring te bieden en voor het analyseren van bezoekersgedrag waarmee we onze website kunnen verbeteren.

De spelregels in twee minuten

Laten we uitgaan van een doublette: team A met twee spelers tegen team B ook met twee spelers. Eerst wordt er getost. De winnaar (in dit voorbeeld team B) mag een beschikbare baan uitkiezen én mag het spel beginnen. Het is een goede gewoonte dat de spelers elkaar bij aanvang een prettige wedstrijd wensen.

Elke speler heeft drie boules. De spelers van elk team bepalen hun rolverdeling: wie gaat er plaatsen en wie gaat er schieten. De werpcirkel (ook wel ring) wordt gelegd en een speler van team B werpt het butje uit, dat wil zeggen: minstens 6 meter ver en hoogstens 10 meter ver. Vervolgens werpt team B hun eerste boule dicht bij de but. Ontegenzeggelijk ligt er nu een boule van team B het dichts bij de but (“ze liggen”).  Nu mag team A net zo lang boules werpen tot zij “liggen”, dus een boule het dichtst bij de but hebben. Stel dat dat niet lukt met hun eerste boule en ook niet met hun tweede boule, maar wel met hun derde boule, dan gaat de beurt weer terug naar team B.

Team B probeert de liggende boule van team A bijvoorbeeld te schieten, de speler werpt zijn boule tegen die liggende boule, zodat die weggespeeld wordt. Indien deze actie goed wordt uitgevoerd rolt de liggende bal ver weg en komt de geschoten bal exact op plaats te liggen van de weggeschoten bal (dit is een carreau surplace oftewel “een blijver”). Omdat team B dus weer ‘ligt’, is team A aan de beurt.  Zij werpen net zolang hun boules tot zij weer liggen (dichtst bij de but met minstens een van hun boules). Lukt dit niet en zijn alle 6 boules van team A geworpen, dan is er voor team B de gelegenheid hun resterende boules te werpen, zodanig dat ze meer punten vergaren. Maar er is voor hen een risico: door een onzorgvuldige worp kan een boule van team A net een zetje krijgen, waardoor die ‘op punt’ komt te liggen.

Zodra alle boules gespeeld zijn, neemt de laatste werper de ring mee  en worden de punten geteld: 1 punt voor elke boule die dichter bij de but ligt dan de beste boule van de tegenpartij. De punten worden genoteerd en de ring wordt nu op de plek van de but gelegd en een nieuwe speelronde (een mène) kan worden begonnen, waarbij de winnaar van de voorbije ronde de but mag uitwerpen en een boule plaatsen.

Zo spelen de teams op de baan steeds heen en weer, tot het moment dat een team 13 punten heeft. Het spel is dan uitgespeeld. De verliezers feliciteren de winnaars, vaak vergezeld van een handdruk.

deregels
06 31 369 385